Scherptediepte (DOF) is een van de belangrijkste factoren bij het bepalen van de uitstraling van een foto. Het is ook de meest over het hoofd geziene factor voor fotografen die overstappen van een point-and-shoot camera naar een digitale spiegelreflexcamera. De dSLR (en de meeste ultra-zooms) bieden enorme controle over de scherptediepte, en u moet weten hoe u die controle kunt gebruiken.
Scherptediepte is de afstand (diepte) tot het scherpstelpunt waarop een foto scherp is, terwijl de rest onscherp wordt. Bij een grote, of brede, scherptediepte is een groot deel van de foto scherp. Bij een kleine, of smalle, scherptediepte is een groot deel van de foto onscherp. Geen van beide benaderingen is beter of juist, en welke scherptediepte u gebruikt is aan u, de fotograaf. U kunt verschillende redenen hebben om een bepaalde scherptediepte te kiezen, zoals artistieke effecten, de aandacht vestigen op een onderwerp of een scherpe weergave van een scène.
Er zijn vier belangrijke factoren die de scherptediepte bepalen: 1) lensopening, 2) brandpuntsafstand van de lens, 3) afstand tot het onderwerp en 4) film- of sensorformaat. Je film of sensor staat al goed ingesteld, dus daar kun je weinig aan veranderen. Je brandpuntsafstand en de afstand tot het onderwerp worden meestal bepaald door je keuze van de compositie. Het diafragma is dus je belangrijkste controle over de scherptediepte.
Voordat ik met de tips begin, wil ik eerst een paar dingen rechtzetten:
GROOT DIAFRAGMA = KLEIN F/GETAL = KLEINE SCHERPTEDIEPTE
KLEIN DIAFRAGMA = GROOT F/GETAL = GROTE SCHERPTEDIEPTE
Diafragmaregeling – Grote diafragma’s (kleine f/getallen) veroorzaken een smalle scherptediepte, terwijl kleine diafragma’s (grote f/getallen) een grote scherptediepte veroorzaken. Om de aandacht op een onderwerp te vestigen door de achtergrond te vervagen, maak je opnamen met diafragmawaarden zoals f/2.8, f/4 of f/5.6 – dit heet “selectieve scherpstelling”. Om de hele scène scherp te stellen, maak je opnamen met f/nummers als f/16 of f/22.
Vermijd een te grote scherptediepte – Als je een hele scène scherp wilt maken en houden, gebruik je een klein diafragma. Maar pas op dat je niet te klein gaat. De scherpte van de lens gaat achteruit bij het kleinste diafragma. Gebruik genoeg om te krijgen wat je wilt, en niet meer. Misschien moet je wat experimenteren om een gevoel te krijgen voor hoe je camera en lenzen werken bij verschillende diafragma’s.
Scherpstelpunt – De DOF strekt zich uit achter en voor het scherpstelpunt. Meestal strekt het zich echter verder uit achter dan voor. Houd hier dus rekening mee bij het kiezen van je scherpstelpunt; je zult ongeveer 1/3 van de weg in de scène willen scherpstellen in plaats van 1/2.
Gebruik een statief – Als u de lens verlaagt voor een grotere scherptediepte, laat u ook minder licht in de camera. Om dit te compenseren en de juiste belichting te behouden, moet u ofwel langere sluitertijden of een hogere ISO gebruiken. De ISO kan maar tot op zekere hoogte worden verhoogd voordat ruisartefacten een probleem worden, dus zul je waarschijnlijk je sluitertijd willen verlengen. Als de sluitertijd te lang is, heb je een statief (of een vorm van stabilisatie) nodig om dit op te vangen.
DOF Preview – Wanneer u door de zoeker van een spiegelreflexcamera kijkt, ziet u de wereld door de lens. Je kunt de compositie en het focuspunt gemakkelijk zien, maar de scherptediepte die je ziet is een beetje vals. Je ziet de resulterende scherptediepte voor het grootste diafragma van de lens, ongeacht het f/getal dat je hebt gekozen. De meeste nieuwere dSLR-camera’s hebben een functie die DOF preview heet en waarmee je de lens kunt stoppen tot het gekozen diafragma, zodat je de echte scherptediepte kunt zien. Wat je ziet wordt meestal donkerder omdat je minder licht doorlaat, maar je zou de scène nog steeds moeten kunnen zien (tenzij het diafragma erg klein is en het schemerig is).
Dit zijn de basistips voor het regelen van de scherptediepte bij het fotograferen. De beste manier om te leren hoe je de scherptediepte regelt, is je camera in te stellen op de diafragmavoorkeuze (als die aanwezig is) en een aantal foto’s te maken. Fotografeer hetzelfde onderwerp vele malen terwijl u het diafragma, het scherpstelpunt en de brandpuntsafstand (als u meerdere lenzen of een zoomlens hebt) verandert. Schrijf voor elke foto de gebruikte instellingen op of gebruik software om de instellingen van uw camera te bekijken terwijl u de foto’s op uw computer bekijkt. U zult beginnen te zien hoe deze verschillende dingen uw foto’s beïnvloeden.